zondag, februari 01, 2009

Visie krachttraining deel 2.

Om een beeld te krijgen waarom we op deze wijze willen werken is het goed om dit te verklaren. In onderstaande afbeelding zien we de kracht-lengte relatie. Vertikaal links staat de percentages van de maximale kracht en vertikaal rechts staat de spierlengte verandering (verkorting en verlenging). In het midden staat de optimale maximale kracht bij een optimum van de spierlengte. Op dit zal de de rustlengte van het sarcomeer zijn. Zoals we kunnen zien blijkt dat 100% kracht bij een optimale rustlengte zich bevindt. De ‘bruggetjes zijn gesloten, actine en myosine liggen a.h.w. met de koppen tegen elkaar en hebben net een optimale overlap. De spier is noch verlengd nog verkort. Gaan we de spier verlengen of verkorten (actine en myosine respectievelijk schuiven uit elkaar of in elkaar) dan zal de percentage van de kracht verminderen (figuur 3 en 4). Dit principe is essentieel voor de praktijk in de krachttraining. We zullen dit met een aantal voorbeelden te verduidelijken. In onderstaande figuur 5 wordt er in zijn totaliteit een biceps curl beweging uitgevoerd. Ergens in het bewegingstraject zal bij het trainen van deze trainingsoefening ergens een rustlengte moment plaatsvinden (hier getekend als punt b. Dit is het gevolg van het adaptatieprincipe. Modelmatig wordt dit getekend door 5 sarcomeren te tekenen met een lengte van 10 mm. Als de beweging van de hand dichter bij de schouder komt (punt C) zien we modelmatig dat de 5 sarcomeren in elkaar geschoven zijn en zijn hier getekend met een lengte van 4,5 mm (in dit voorbeeld dus een verkorting). Gaat de hand helemaal naar beneden dan zullen de sarcomeren uit elkaar zijn geschoven met een sarcomeerlengte van 15 mm. (in dit voorbeeld dus een verlenging).
Als we dit vertalen naar de krachtopbrengst in deze beweging, dan zal in positie B (rustlengte van het sarcomeer) de meeste kracht kunnen worden uitgevoerd, terwijl in de verlengde en verkorte positie minder kracht kunnen worden opgebracht. Dit geeft consequenties naar de hoekspecificiteit. Dit kunnen we zien in de volgende figuren zien. Adaptatie of aanpassing is wel­licht het belangrijkste element van de training. Sporttraining is het doelbewust, sportgericht, cyclisch gepland en georganiseerd waarbij verstoren van het evenwicht door trainingsprikkels,waardoor als reactie daarop sportspecifieke adaptatie van het lichaam ontstaat, die het prestatievermogen van de sporter tot doel hebben. Van dit principe maken we vooral gebruik bij het trainen in de sportspecifieke hoeken. We zullen dit op basis van het voorgaande het hoekspecficiteitsprincipe toelichten. We zien in de linkse afbeelding van figuur 6 dezelfde beginsituatie vanuit afbeelding 5. De rustlengte ligt bij B (5 sarcomeren van 10 mm.). We gaan in deze situatie trainen in het traject van a tot a2. D.w.z. er wordt getraind in de verlengde sarcomeer situatie. Na regelmatig in dit traject te trainen zal er een aantal sarcomeren worden aangemaakt. De rustlengte verplaatst zich daardoor van b naar a1. Er zijn nu door trainingsadaptatie sarcomeren in serie bijgekomen zodat de rustlengte weer modelmatig op 10 mm komt te liggen. Hierdoor zal de spier nu bij a1 de meeste kracht kunnen uitvoeren. De rustlengte die bij b lag is nu verandert en is op dat punt in een verkorte situatie gekomen.

In figuur 7 zien we ditzelfde principe op gaat als je het trainingstraject in een verkorte situatie gaat trainen. Er wordt kracht getraind in traject e naar c. De rustlengte lag bij b maar gaat door adaptatie wordt deze verplaatst naar het punt e1. In deze situatie krijg je het omgekeerde. Er worden door adaptatie i.p.v. meer sarcomeren krijg je nu een afname van het aantal in serie geschakelde sarcomeren zodat de rustlengte in dit voorbeeld komt op 3 sarcomeren van 10 mm. Trainen in positie tussen verlenging en verkorting. In figuur 8 zien we dat het trainingstraject (van a2 naar e) samenvalt met de rustlengte. Dit houdt in dat we moeten analyseren in welke hoeken de meeste kracht moet worden uitgevoerd en zullen dan met een overflow van circa 10 graden moeten gaan trainen om een optimaal effect te krijgen in de hoeken.
Wanneer de musculatuur in de training telkens in dezelfde hoeken wordt getraind, past de mate van overlapping zich aan aan de meest voorkomende positie. We zullen dit verklaren met een praktijkvoorbeeld over krachttraining van de onderste extremiteiten bij de afdaling van een skiër.

Algemene opmerkingen:
· We gaan uit van de rustlengte van het sarcomeer. De verschillen in hefbomen laten we hier buiten beschouwing.
· De rustlengte verplaatst zich door adaptatie naar het traject waar de krachttraining wordt uitgevoerd.
· Dit kun je goed constateren bij wielrenners, skiërs. De m. ilio psoas is sterk functioneel verkort, Dit komt omdat de wedstrijdbeweging (sterke hoek door verkleining in het heupgewricht) dit vereist. M.a.w. een specifieke adaptatie..

Voorbeeld bij een traditionele uitvoering van de algemene krachttraining bij een skiër:
Algemene krachttraining voor de onderste extremiteiten wordt vaak uitgevoerd d.m.v. de squat krachtoefening (figuur 9). Als je deze squat oefening tot 90 graden gaat uitvoeren, zal er binnen dat traject de rustlengte van het sarcomeer komen te liggen. M.a.w. daar kan het sarcomeer de meeste kracht leveren.
Zoals we weten zal de skiër in de afdaling in een zeer kleine hoek 30-45 graden moeten functioneren. Daarom zal de squatoefening in die hoek getraind moeten worden. Daar zal de optimale rustlengte van het sarcomeer door adaptatie moeten komen te liggen. Dus krachttraining in die hoeken gaan uitvoeren (figuur 10).

Conclusies:
· Kniebuigen vanuit stand tot 90 graden heeft veel minder effect voor kracht te ontwikkelen voor de skiafdaling.
· In de kleine kniegewrichthoek moet de meeste kracht geleverd worden. Daarom trainen van het kniebuigen in die hoeken met een overflow van ca. 10 graden.
· Deze vorm van krachttraining naar de wedstrijdperiode toe geleidelijk over laten gaan naar krachttrainingvormen voor het krachtvermogen excentrisch / concentrisch onder lactische omstandigheden.
· Gaat de skiër zich voorbereiden op het versterken van de onderste extremiteiten tot 90 graden, dan zal hij in de beginfase van de wedstrijd het goed aankunnen maar zodra hij vermoeid raakt zal de skiër de sterkste hoek gaan opzoeken en zal hij/zij rechter op gaan skiën. Gevolg meer frontale weerstand en daardoor een mindere tijd.
· Op basis van de neurale sturing en de coördinatieve structuren zal de krachttraining moeten adapteren aan de technische uitvoering van de bewegingen.
· Praktijkconclusie voor de krachttraining:
* Lichaamsstructuren belastbaar maken
* Ontwikkelen van een basiskracht d.m.v. een bepaalde mate van hypertrofietraining gevolgd door rekrutering van de motorische eenheden
* Transfer maken van de basisvoorwaarden naar powertraining gevolgd door specifieke krachttrainingvormen

Dit betekent voor de trainer dat je jezelf continue moet afvragen wat de biomechanische uitvoering is van de wedstrijdbeweging(en) en op welke manier zal de krachttraining moet worden gestuurd van een beginnende sporter tot een (elite)topsporter.
Je zult je als trainer daarom de volgende vragen moeten stellen:
· Is kracht een belangrijke factor voor de te trainen sport? Zo ja….!
· Welke soort(en) kracht heb je nodig voor de uit te voeren sport?
· Welke spiercontractie(s) en spierspanning(en) en karakter van de spiercontractie worden er voor die sport gevraagd?
· In welke bewegingshoeken zal de belasting moeten worden uitgevoerd?
· Met welke trainingsmethode zullen we dit dan gaan trainen?
· Met welke trainingsmiddelen vul je de trainingsmethoden in?
· En met welke belastingcomponenten voer je deze krachttraining dan uit?

Is deze analyse goed uitgevoerd train dan in de praktijk met haltermateriaal met totaliteit bewegingsketens en vermijdt zoveel mogelijk lokaal gerichte geïsoleerde toesteloefeningen. Probeer, op basis van algemene basis kracht zo snel mogelijk over te schakelen naar sportspecifieke functioneel vermogens gerichte krachttraining. D.w.z. Techniek koppelen aan een kleine overflow aan kracht. De techniek van de wedstrijdbewegingen moet je kunnen blijven handhaven. Analyseer daarom op afzet- en contacttijden die in de betreffende sporten optreden.
Te zware belastingen zorgen er voor dat het motorisch stuurprogram a.h.w. wordt overbelast waardoor de techniekuitvoeringen van de wedstrijdbeweging wordt overruled door de zwaardere prikkels en de prestatie van de wedstrijdtechniek negatief zullen worden beïnvloed.