donderdag, september 20, 2007

Testbatterij Uithoudingsvermogen

Testen.

TIP: Bekijk eerst de videobeelden van de testbatterij. Lees daarna de test en bekijk de videobeelden nogmaals.

In het trainingssturingsproces zal men de sporters regelmatig moeten gaan meten en testen in hoeverre het trainingsproces zich ontwikkeld. Op basis van deze controle kan men het trainingsproces eventueel bijsturen. Het testen zal men met specifieke trainingsmiddelen geëigend aan de desbetreffende sport moeten uitvoeren. Zo zal men een loper in plaats van een fietstest uit te voeren een test verrichten op een loopband of door middel van loopveldtest terwijl men bijvoorbeeld een wielrenner op een fietsergometer test. Men zal vooral de motorische c.q. sportmotorische basisvaardigheden gaan testen. Voordat men gaat testen zal men zich als trainer moeten afvragen wat moet er getest worden? Men zal als trainer eerst een sportanalyse moeten maken dat wil zeggen puntsgewijs gaan vastleggen van onder anderen welk soort uithoudingsvermogen speelt een belangrijke rol, welke soorten kracht is van belang, welk soort spierarbeid, welk soort snelheid en wat is de betekenis van de lenigheid en coördinatie? Als men deze vragen goed kan beantwoorden zal men testen gaan kiezen die bij deze soort sport past en waarbij referentiewaarden voorhanden zijn. Men zal hierdoor de juiste trainingsmethoden en trainingsmiddelen kunnen bepalen om de gewenste eigenschappen te verbeteren. Alleen als vooraf vaststaat wat het testdoel is, is testen en meten zinvol. Te vaak in de trainingspraktijk komt het nog voor dat er wel getest wordt maar dat er met de verkregen gegevens niets of nauwelijks iets wordt gedaan. Er wordt getest omdat het zo hoort, of omdat het leuk is om te doen, maar de verkregen gegevens niets of nauwelijks iets wordt gedaan. De test moet iets wezenlijks toevoegen aan de training en de trainingssturing.
Meten en testen aan sporters heeft vervolgens meerdere doelen:
* Nauwkeurig bepalen van de beginsituatie van de sporter. Met andere woorden vaststellen in hoeverre een sporter over de gewenste eigenschappen, die nodig zijn in een tak van sport, beschikt.
* Bepalen van de algemene of specifieke conditie van de sporter.
* Bepalen van verandering in de algemene of specifieke conditie om te controleren of de prestatiebepalende eigenschappen zich hebben ontwikkeld.
* Toetsen van het trainingsprogramma. Met andere woorden vaststellen of de voorgeschreven training inderdaad de ontwikkeling teweeg brengt, die wordt nagestreefd.
* Selecteren voor wedstrijden.
Aantal criteria die belangrijk zijn voor testen en meten:
Validiteit: meet de test daadwerkelijk wat men wil meten, beantwoordt de test aan het gestelde doel.
Standaardisatie: de test zal ten aanzien van de uitgangssituatie altijd hetzelfde moeten zijn, bijvoorbeeld de afstelling van de fiets, dezelfde testomgeving, wel of niet stimuleren, aansturing van het tempo, etc.
Betrouwbaarheid: is de test reproduceerbaar, levert een test onder dezelfde omstandigheden bij meerdere uitvoeringen dezelfde resultaten op? Hoe betrouwbaar is het meetapparaat, bijvoorbeeld wat is de afwijking van het wattage bij de fietsergometer met name bij hogere fietsprestaties en welk interval gebruik je bij de hartfrequentiemeter etc.
Objectiviteit: dit geeft aan in welke mate de testgegevens vastgelegd kunnen worden in normering (tijd, afstand, snelheid, frequentie, kilogrammen enz.). Indien dit het geval is dan kan men eenvoudig gaan vergelijken met vorige testen of andere referentiewaarden. Ook het vastleggen van onder andere de gemoedstoestand van de deelnemer en wanneer getest wordt (het tijdstip van de dag vastleggen). Ook moeten gegevens over trainings_ en voedingspatroon vanaf 1of 2 dagen voor de test tot en met de test zelf genoteerd worden. Verder dient de deelnemer voor de start van de test 15 min. rust te nemen. De test moet uitgevoerd worden bij een omgevingstemperatuur van circa 20 graden, etc.
Economisch dat wil zeggen een test moet af te nemen zijn in een beperkte tijd met weinig apparatuur en/of materiaal. Bovendien moet het tamelijk snel te evalueren zijn. Hierdoor zal het trainingsproces het minst gestoord worden waardoor de sporter het zomin mogelijk belast wordt.

Testbatterij Om de fysieke eigenschappen van spelsporters te testen is het van belang om sportspecifieke veldtesten af te nemen waarbij voortdurend geaccelereerd en gedecceleerd moet worden. Bovendien zal men explosief moeten kunnen wenden, keren en draaien met daaraan gekoppeld een versnelling. Dit vergt veel uithoudingsvermogen (aëroob en anaëroob), veel kracht en a-cyclische snelheid. Om dit te meten kunnen we gebruik maken van een testbatterij waarbij de spelsport aspecten uit de verf kunnen komen. De testbatterij bestaat uit:
* 25 meter ‘vliegende’ sprint
* 25 m versnelling vanuit stilstand
* 100 m bestaande uit een pendel van 4x25 m
* 400 meter pendel van (400 m atletiekbaan of 4x100m pendel)
* 10 loopsprongen op afstand
* Jump en Reach
Uitwerking van de test:

1. 25 m ‘vliegende’ sprint test men de maximale snelheid (neuromusculair systeem) van de sporter;

2. 25 m vanuit stilstand meet men de fysieke eigenschap kracht door middel van het versnellingsvermogen;

3. Bij de 100 meter pendel test men het anaëroob a-lactisch uithoudingsvermogen.

4. Bij de 400 meter test men de anaerobe lactisch uithoudingsvermogen

5. Bij de 10 loppsprongen en de jump and reach test men de sprongkracht in horizontale en verticale richting

Door het verschil te nemen tussen de 100 m minus de tijd van 1x25m staande start + 3x25m ‘vliegend. Het verschil bepaald de getraindheid van het anaëroob a-lactisch uithoudingsvermogen. Hetzelfde doen we nu met de 400 m minus de tijd over de 4x100 m. Het verschil bepaald de getraindheid van het anaëroob lactisch uithoudingsvermogen met andere woorden hoe tolerant is de sporter ten aanzien van verzuring. De 10 loopsprongen (horizontale sprongkracht correleert met het versnellingsvermogen over de 25 m uit staande start. De uitkomst bepaald of de sporter bij het versnellingsvermogen kracht mist of dat het ligt aan de techniek van het versnellen of beiden. Tot slot de Jump en Reach zegt iets over de maximale kracht in verticale richting.

Dezelfde testbatterij kan men aangepast op een atletiekbaan uitvoeren voor loopsporters voor kort en middellange afstanden. In plaats van 4x25m pendel kan men 100 m laten sprinten terwijl men een 400 m laat lopen op de atletiekbaan.

Ook kan men een shuttle tempo-run test (melkzuurtest) uitvoeren dat wil zeggen er wordt in een pendel gesprint (onafgebroken over een afstand van 10-20-30-40 en 50 meter. Deze test geeft informatie over het acceleratie vermogen gekoppeld aan het anaëroob lactisch uithoudingsvermogen.
Een andere test is de 10x5 meter test. Deze test geeft informatie over het acceleratievermogen en het anaëroob lactisch uithoudingsvermogen.
Referentieschalen 5x10m sprinttest in sec. Bij topvoetballers en top-hockeyspelers
Uitstekend: 10.35 en minder
zeer hoog: 10.26-10.60
Hoog: 10.61-10.77
Gemiddeld: 10.78-10.92
Redelijk: 10.93-11.10
Laag: 11.11 en meer