Inleiding.
In de eerste dagen van de mensheid waren kracht, snelheid en behendigheid voorwaarden om te overleven. Al snel werden deze eigenschappen in wedstrijdverband uitgevoerd tussen leden van dezelfde of van een andere stam; "Sport was geboren".
Sommige sporten zijn echter zo complex geworden dat de oorsprong er nauwelijks nog in terug te vinden is. Hoe dan ook, samen met hardlopen, werpen, springen en worstelen is de oorsprong van gewichtheffen makkelijk te traceren (tot duizend jaar vóór de Oud-Griekse spelen). Kracht heeft altijd al respect ingeboezemd. Elk land heeft wel zijn legende over een dappere, grote sterke man. De objecten welke werden getild bestonden voornamelijk uit stenen.
In de 19e eeuw groeide gewichtheffen echter meer uit tot een kijksport en in 1896 verscheen het voor het eerst op de Olympische Spelen. De sport bestond uit twee disciplines; het eenhandig en het tweehandig tillen. Het lichaamsgewicht deed niet terzake. In 1920 werden er vijf gewichtsklassen ingevoerd (tegenwoordig tien gewichtsklassen). Tot midden jaren ’60 was gewichtheffen een atletiekonderdeel.
Van 1928 tot en met 1972 was de winnaar van iedere gewichtsklasse de deelnemer die het hoogste totaal hief in drie catagorieën: drukken, trekken en stoten.
Trekken van de halter:
Het trekken moet in één ononderbroken beweging geschieden, waarbij de halter met gestrekte armen boven het hoofd wordt geheven. De gewichtheffer tilt de halter van de vloer (1), gaat gehurkt en met gestrekte armen onder de halter zitten (2) en staat met gestrekte armen op (3).
Stoten van de halter:In de eerste dagen van de mensheid waren kracht, snelheid en behendigheid voorwaarden om te overleven. Al snel werden deze eigenschappen in wedstrijdverband uitgevoerd tussen leden van dezelfde of van een andere stam; "Sport was geboren".
Sommige sporten zijn echter zo complex geworden dat de oorsprong er nauwelijks nog in terug te vinden is. Hoe dan ook, samen met hardlopen, werpen, springen en worstelen is de oorsprong van gewichtheffen makkelijk te traceren (tot duizend jaar vóór de Oud-Griekse spelen). Kracht heeft altijd al respect ingeboezemd. Elk land heeft wel zijn legende over een dappere, grote sterke man. De objecten welke werden getild bestonden voornamelijk uit stenen.
In de 19e eeuw groeide gewichtheffen echter meer uit tot een kijksport en in 1896 verscheen het voor het eerst op de Olympische Spelen. De sport bestond uit twee disciplines; het eenhandig en het tweehandig tillen. Het lichaamsgewicht deed niet terzake. In 1920 werden er vijf gewichtsklassen ingevoerd (tegenwoordig tien gewichtsklassen). Tot midden jaren ’60 was gewichtheffen een atletiekonderdeel.
Van 1928 tot en met 1972 was de winnaar van iedere gewichtsklasse de deelnemer die het hoogste totaal hief in drie catagorieën: drukken, trekken en stoten.
Trekken van de halter:
Het trekken moet in één ononderbroken beweging geschieden, waarbij de halter met gestrekte armen boven het hoofd wordt geheven. De gewichtheffer tilt de halter van de vloer (1), gaat gehurkt en met gestrekte armen onder de halter zitten (2) en staat met gestrekte armen op (3).
Deze categorie bestaat uit twee afzonderlijke handelingen. Bij het 'omzetten' (voorslaan) wordt de halter van de vloer getild. De gewichtheffer maakt een sprongachtige beweging en komt daarbij op zijn tenen staan (1). Hij plaatst zichzelf onder de halter en neemt de halter op zijn schouders (2) en 'stoot' hem boven zijn hoofd (3).
Gewichtheffen draagt bij aan een harmonische ontwikkeling van de musculatuur als ook van
de maximaal- en snelkracht. In tegenstelling tot geïsoleerde bewegingen wordt bij het gewichtheffen/halteren een appèl gedaan op de zgn. inter-musculaire coördinatie (samenwerking tussen spieren; agonisten/antagonisten/synergisten).
Daarbij komt dat gewichtheffen geen gecompliceerde en vaak kostbare apparatuur nodig heeft.